Geschiedenis

Uit Buitenwatersloot Delft

Geschiedenis

(klik op de plaatjes voor een vergroting)

Jacob van Deventer Deventer medio 1500 Waterslootse poort Stadspoort

afb. 1

afb. 2

afb. 3

Overzichtsgeschiedenis van de Buitenwatersloot



Inleiding
De buitenwatersloot kent een relatief lang leven. Men neemt aan dat het water in de elfde of twaalfde eeuw tot stand is gekomen ten behoeve van de afwatering. Oorspronkelijk waren Binnen- en Buitenwatersloot één geheel. Door de aanleg van de stadsvest in 1355 kwam een gedeelte van de Watersloot buiten de stad te liggen. Toen ontstond ook een splitsing in Binnen- en Buitenwatersloot. “Ons” deel werd vermeld in 1414 als Watersloot buiten het poorthuis. In een keurboek van Delft uit de tweede helft van de vijftiende eeuw komt de naam Watersloot poort voor.
De stadsbrand van 1536 is waarschijnlijk aan de Buitenwatersloot ontstaan. Ten tijde van de brand was er sprake ven een stevige noordwestelijke wind. Waarschijnlijk waren de panden evenals de meeste binnen de wallen van hout, want ze mochten niet worden herbouwd volgens het Tweede Keurboek (gem. archief Delft): Item alzoe die van de Buyten Waetersloot gheen consent en hebben omme hoir huysen wederomme te moegen erigieren ende optymmeren, ende zoe haestelicken hem nyet en zullen moeghen voirsien van erf bynnen der stadt leggende omme wederomme tetymmeren, die in dien gevalle gheen raedt moegelyck en soude weten omme hem selver te logeren ende ’t onderhouden jeghens den anstaende wintere, ende ten eynde dat yegelyck bequame tijt mach hebben omme hem te voirsien van gelijck erfve, soe wodt denzelven geconsenteert te moegen maecken keetgens ofte huysgens zonder solder bynnen hoeren verbrande muyeren, met een barch dackgen van stroe, riet ofte placken, voir ende achter toegeluyckt mit rijen weghen ofte horden, mits dat zij gehouden worden ’t selve weder af te breecken voir Mey anno 39, opte boeten ende peynen voiseyt.

Op de kaart van Jacob van Deventer van ongeveer 1550 (afb. 1) komt de Waterslootse poort zonder bolwerk voor. Op de kaart van Dirck van Bleyswijck uit 1678 is het bolwerk aangebracht. Voor de bouw werden enkele panden van de Buitenwatersloot en de Houttuinen afgebroken. Volgens een inscriptie aan de kant van de stad was deze stadspoort door de oorlog verwoest, maar 20 jaar later herbouwd (afb. 2).

In 1846 is er een nieuwe brug voor de Waterslootse poort gebouwd ten behoeve van het spoorwegplan. De poort werd toen gesloten en er werd besloten tot verkoop voor afbraak. Het gebouw werd in 1847 verkocht aan D. Schaap voor de prijs van f 3.000,--.
De poort heeft vele namen gekend. Naast Waterslootse poort werd hij ook wel Maaslandse poort genoemd omdat de weg buiten het gebouw daarheen leidde. Dirck van Bleiswijck gaf de voorkeur aan de naam Westlandse poort of Delflandse poort omdat de hoge vierschaar van Delfland in de poort recht sprak. Verder Sint-Jorispoort omdat ze gewijd is geweest aan Sint Joris. Rechtsonder op afb. 3, deel van de kaart figuratief van Delft, is de hoek van de Buitenwatersloot met de Coenderstraat te zien . Al in de vijftiende eeuw kwam op de Buitenwatersloot de Coenraetstege uit. Deze steeg vormde sinds de aanleg van het bastion de oostelijke begrenzing van de bebouwing langs de zuidzijde van de Buitenwatersloot. De voormalige steeg werd in de negentiende eeuw verlengd en verbreed tot de Coenderstraat. Ten westen van de steeg was bij de aanleg van het bastion een driehoekig plein ontstaan, rechtsboven op het kaartblad. In de zeventiende eeuw was het met bomen beplant.
Toen het Spaanse gevaar was geweken mocht er weer buiten de wallen worden gebouwd.

Op de plek van het bastion werd het eerste station van Delft gebouwd. (Kies knop Het spoor voor het artikel “Van poort tot spoor van Wim Weve). Ten behoeve van de spoorweg werden de huizen aan de stadszijde van de Coenderstraat afgebroken. Op de hoek van de Buitenwatersloot stond het pand van de lakenkoopman Willem Aeriens. Hier werd een Jezuiet, de Pottere, betrapt door de schout. Hij wist te ontsnappen door vlug een voorschoot aan te trekken, een baal laken op zijn schouders te nemen en zo het huis uit te lopen (Bron Jezuïetenwandeling Delft). Later in de zeventiende eeuw werd dit de herberg van de familie de Bolk. Tot 1939 was op deze plaats nog steeds een hotel met de naam De Bolk (zie pand nr. 1). De Buitenweg leidde destijds om het bastion heen over een nieuwe gemetselde brug over de Buitenwatersloot die de naam de Bolkbrug kreeg. Links daarvan was een hek afgebeeld waarmee doorgaand verkeer over de Buitenweg werd verhinderd of op zijn minst werd gereguleerd. Dit gedeelte van de vroegere Buitenweg werd later de Spoorsingel. In de stadsgracht buiten het bastion is een steigertje voor schepen getekend. Vlak bij de herberg is het "Maassluyse Veer" aangegeven van waar de trekschuiten naar Maassluis vertrokken. Voor de aanleg van het trekpad langs het water (aan de noordzijde) was op 11 februari 1644 door de Staten van Holland en West-Friesland toestemming gegeven. Een argument voor de aanleg was dat de visserij van Maassluis met haar vis moeilijk de vismarkt in Delft kon bereiken. Met een trekschuit zou de reistijd met enkele uren kunnen worden ingekort. En bovendien reisden de passagiers er veel geriefelijker in dan in een over de slechte wegen hobbelend rijtuig. Onderweg moest wel gestopt worden bij een overtoom. Daar konden de reizigers zich vertreden in een uitspanning, terwijl de schuit over overtoom werd getrokken. De Bolkbrug werd in de achttiende eeuw genoemd naar de commissaris van het Maassluise veerhuis, de Commissarisbrug.
De bebouwing
Voor de stadsbrand van 1536 stonden aan de noordzijde van de Buitenwatersloot 9 panden en aan de zuidzijde 3 (als bezit van het klooster Koningsveld?), na de stadsbrand 0 en 0.

Percelen land Kartuiserklooster Jacob van Deventer rond 1550 Gezicht binnen het Kathuyzerklooster

afb. 4

afb. 5

afb. 7

== ST. CORNELISKAPEL. ==

In de voorftad, aan de buitewatersloot of de gaech, omtrent daar de tweede brug leit(later de Bolk- of Commissarisbrug, zie afbeelding schilderij 1615), aan de zuydzyde placht outtyts s'.Cornelis kapelle te ftaan welke de ftad op haar eige grond en erve heeft getimmert, en met eenige vikarye begiftigt, ten dienfte van de daar omtrent gelegene hui­zen en het naburige gehuchte, Hoorn. Wat de tyt van deze ftichtinge be­langt, die fchynt omtrent den iare 1390 te zyn gefchiet, gelyk ten naaf­ten by uit het 5.b Artykel van de befchryvinge der nieuwe kerke is af te nemen. Eenige iaren daarna verkreeg de ftad van Willem, Grave van Holland om altyt het recht van vergeevinge over de vikary of kapellany die zy daar in gefticht hadden, te bezitten, waar over hy haar dezen brief verleende.
Ik Willem by der genaden Goids PalensGrave op ten Rijn, Hertoge in Beyeren Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, ende Heere van Vryeslant, doen kondt allen Luyden, dat wy voor ons, ende voor onfe Nacomelingen, geoorloft, ende geconfenteert hebben, oirloven, ende confenteereri mitf defen onfen openen Bryeve,  onfen getrouwer Stede van Delff, van hoyren eygen Erve ende guede te Funderen, te erigeren, ende te doteren, binnen onfè voorfz Stede opten Water floot een eeuwige Capelrye, in die eere Goeds fynre  gebenedyter Moeder Marie, ende des Heyligen Martelaers Sinte Cornelis, welcke Capelrye voorfchreven onfe getrouwe Stede voornoemt, tot eeuwigen dagen geven fall, na fulken manyeren ende ordonnantie, als die Fundacie, ende Bryeve, dye onfe getrouwe Steede voorfz, daar of gemaeckt off maecken sall, inhouden, en­de begrypen, fonder ons off onfe Nacomelingen hem des in eeniger wys te bewinden, In oirconde defen Bryeve Befegelt mitt onfen Zegele. Gegeven inden Haege opten xx dach in Auguflo, int Iaer ons Heeren duyzent vyer hondert ende feftyen.
Deze kapel is door den grooten brand, van den iare 1536, meede geheel door het vuur vernield, en niet weder opgebouwt, doch het erf daar deze kapel op heeft geftaan, is aan de oude kerk gegeeven, 't welke om de Spaanfche beroertens, eenige iaren ongebezigt heeft gelegen, en by verloop van tyd in veranderinge allenx verduiftert is, en door fommige miffchien hoe langer hoe meerder van alle kanten betimmert, zoo dat men in een lengte van iaren niet geweeten heeft waar deze kapel geftaan heeft,om welke reden er federd in den iare 1580, by de oude kerk van het erf geen huur meer getrokken is. Doch uit een kaart, weinig dagen naar den brandgemaakt, is befcheidelyk te zien, dat deze kapel te vinden was daar wy de zelve hier hebben geplaatft, en dat zy ook een bequaam toorentie of fpitsie heeft gehad, en gelyks st. Joriskapel met leyen bedekt was, en dat 'er noch een ander vierkant gebouw met een groot binneplein, klooftersgewys daar aan heeft gelegen, en, 't geen tot nader beveftinge diend, heb ik noch onder een deel oude vermufte papieren gevonden, een huurcedulle van den iare 1569, van dezen volgenden inhoud: van die Cooltuyn van s'. Cornelis kapelle buyten die waterslootsche poort aan die zuydzyde, welke de kerkmeefteren der oude kerke verhuurden met twee huisies daarop ftaande, voor een fomme van 5 ponden groot vlaamfch, 't welke de zaak genoegzaam zeker maakt. In het begin van de hervorming met de gevolgen daarvan kwam er een verordening van prins Willem waarbij bevolen werd dat de aanhangers van de nieuwe religie niet meer in, maar buiten de stad zouden vergaderen. Bij akkoord werd hun toegestaan samen te komen op een kooltuin buiten de Waterslootse poort, voordien de plaats van de Sint Corneliskapel op het terrein van de “kooltuyn”, waar ze een schuur konden timmeren om hun bijeenkomsten te houden. Later is die schuur weer afgebroken. 1) Of dit het ander vierkant gebouw met een “groot binneplein” binneplein is geweest heb ik tot nu toe niet weten te achterhalen. De eerste brug lag in de tijd voordat het bolwerk werd gebouwd vlak bij de poort om de stadsgracht te overbruggen. De later Bolkbrug genoemde brug zou dan de tweede zijn. Ik heb echter tot nu geen duidelijke afbeeldingen kunnen vinden. De St. Joriskapel heeft dan dus waarschijnlijk gestaan op het stuk grond, dat later gebruikt is voor de Bolk en het daar achter gelegen stuk grond. Op afb. 4 lijkt er halverwege Delft en Den Hoorn een dam in het water te liggen en geen brug, zodat ik aanneem dat dat niet de plaats is waar de kapel gestaan zou hebben. Ook bevond zich daar kennelijk geen (kool)tuin.
Het hiervoor weergegeven artikel is ontleend aan de Beschrijving van Delft van Reinier Boitot, oorspronkelijk uitgegeven in 1729, dat weer ten dele ontleend is aan de Beschrijving van Delft door Dirk van Bleiswyk (1667). 1) Bron: P.A. van Schuppen, Onze Prinsenstad, Delft 1924. (H.M.Lups)

Destijds was de grond aan de brede kant van de Buitenwatersloot in het bezit van het Kartuizerklooster (zie knop Kartuizer kl.), (Kartuize Sint-Bartholomaeeus te Jeruzalem), dat van 1430 - 1572 dicht bij de Buitenwatersloot stond op het terrein waar later het Oude- en Nieuwe Gasthuis stond (afb. 5) (inmiddels vervangen door woningen). De stichting van dit klooster werd voorbereid in door Frank van Borselen, de laatste echtgenoot van Jacoba van Beieren. In 1470 kwam een viertal monniken naar Delft om een en ander op te starten onder leiding van Simon van der Schueren, die ook de eerste rector werd. In 1572 werd het klooster met andere gebouwen die buiten de stadswallen lagen, als veiligheidsmaatregel gesloopt om te voorkomen dat de vijand er bij een aanval op de stad gebruik van kon maken. (Bron: “Oudheden en gestichten van Delft en Delfland, Mitsgaders van ’s Gravenhage”, 1720). De hervorming maakte een eind aan het kloosterleven hier. De laatste prior is in ballingschap gestorven. Joost van Schoonhoven viel door verraad in handen van de geuzen en werd in Brielle ter dood gebracht. Zowel in het archief van het Hoogheemraadschap van Delft als in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage zijn nog archiefstukken betreffende dit klooster aanwezig.
In 1959 werd door de dienst van openbare werken als onderdeel van het bouwrijp maken van de voor woningbouw bestemde terreinen in de Krakeelpolder ten zuiden van de Buitenwatersloot een aantal weteringen gegraven ten behoeve van de waterhuishouding, waarbij allerlei resten van en uit het klooster werden gevonden. Men heeft toen aan de hand van de gevonden resten de plattegrond van het klooster ten naaste bij kunnen reconstrueren. Weliswaar bestaan er verschillende afbeeldingen van de ruïne van het klooster maar die schijnen grotendeels aan de fantasie te zijn ontsproten (afb. 7, ontleend aan de Oudheden en gestichten, hiervoor genoemd).
Naast het klooster werden ook alle andere panden gesloopt. Pas toen het gevaar geweken was mocht weer met de herbebouwing worden begonnen. Aan de Buitenwatersloot zijn nog resten uit de 17e eeuw bewaard gebleven. Het pand 125 bijv. bezit boven het aangebouwde poortje een steen met het jaartal 1531, die helaas uit het zicht is verdwenen door een stuclaag. De nummers 56, 198 en 200 zijn nog 17e eeuwse voorbeelden van het eenlaagshuis met de topgevel aan de straatzijde (Zie De stad Delft, cultuur en maatschappij van 1572 tot 1667 pag. 62)

De woningen aan de Buitenwatersloot waren/zijn gevarieerd. Naast (vrij) ruime woningen, winkel- en andere bedrijfspanden, stonden er veel arbeiderswoningen, soms in "uitstulpingen" van de straat (ten dele later uitgegroeid tot straten toen het achterland tot woongebied werd), of achter poortjes bij woningen van tuinders ten behoeve van hun personeel). Gemiddeld verdiende een arbeider rond 1900 zo'n 10 gulden per week voor een werkweek van rond de zestig uur. Hiervan ging omstreeks twee gulden af voor de huur, zodat er weinig overbleef voor het levensonderhoud. Veel vrouwen uit deze gezinnen zochten daarom bijverdienste (wassen, poetsen, breien), terwijl ook de kinderen vroeg aan het werk gingen. Veel van deze huisgezinnen woonden in één, soms tweekamerwoningen. De kinderen sliepen dan dikwijls op de (onbeschoten) zolders, de ouders in een bedstee beneden onder de trap in de kamer, die vaak tevens keuken was.
In 1870 werd het tonnenstelsel ingevoerd. Deze tonnen stond als regel op het plaatsje achter het huis. Soms moesten meerdere gezinnen samen zo'n tonnetjesprivaat gebruiken. De ton moest soms via de kamer gewisseld worden. Over de tonnenmannen bestaan verschillende verhalen. Zo zou een van hen zijn gebit in een ton hebben laten vallen, waarna hij het er uit viste, afspoelde in de Buitenwatersloot en weer in zijn mond stak. Ook in ‘Terug in de Tijd’, geschreven door Rein van Rutten, komt een versie voor. Ook voor de middagboterham werden de handen in de sloot gewassen. Eerst in 1870 werd ook begonnen met de aanleg van de waterleiding, maar volgens het gezondheidsonderzoek in 1907 was nog niet ieder pand daarop aangesloten. In 1878 werd aan de toenmalige gemeentearchitect De Bruyn Kops gevraagd een plan te ontwerpen voor een arbeiderswijk in de Krakeelpolder. De motivatie was: "Door een regelmatige aanleg van nieuwe buurten en van goede woningen, ook voor den kleinen burger, de nijveren man, zal men den algemeenen gezondheidstoestand verbeteren, de openbare zedelijkheid bevorderen, en door bestrating en verlichting verkeer en veiligheid vermeerderen". (Handelingen gemeenteraad van 16 mei 1878). Zo ontstond er een bouwplan voor het Westerkwartier. De dwarsstraten, die op de Buitenwatersloot uitkwamen werden eerst vanaf de stad de eerste tot en met de vijfde Westerdwarsstraat genoemd. Die benaming van de straten van het Westerkwartier. veroorzaakte een vrij ingewikkelde situatie, zodat de Gemeenteraad in 1896 besloot elke straat een afzonderlijke naam te geven, waarbij de huidige naamgeving werd ingevoerd. Met de invoering van het nieuwe stratenplan werden een aantal huizen van de Buitenwatersloot die in uitstulpingen stonden, tot de nieuwe straten gerekend en kregen aldus een nieuw adres. Later zou iets overeenkomstigs aan de smalle zijde plaatsvinden.

De Buitenwatersloot was destijds een ware winkelstraat. Naast de vele bakkers, groenten en kruidenierszaken en andere takken van bedrijvigheid, waren er zelfs drie cafe's. Een en ander vloeide voort uit het drukke scheepvaartverkeer. Verder speelde de religie een rol. Men kocht bij voorkeur bij geloofsgenoten.
Net voorbij de later ontstane Krakeelpolderweg lag aan de brede kant een klein wijkje, Siberië genaamd. Volgens Rein van Rutten, destijds bewoner van o.a. 151, o.a. een bekend sportvisser, maar ook auteur van vele stukjes over Delft en Delftenaren, zou de naam ontstaan zijn door de opmerking van bouwvakkers, die aan de fabriek van Van Meerten werkten, die tijdens de consumptie van hun boterham opmerkten: “Wat is het hier koud, het lijkt Siberië wel”. Volgens anderen omdat het wijkje ver van het centrum lag. Naast de woonhuizen waren er ook zakelijke activiteiten. De familie Weeber exploiteerden daar een cafeetje. Op het uithangbord aan de kant van Den Hoorn stond daarop Tapperij en slijterij “ De eerste aanleg”, aan de andere kant voor de thuiskeerders Tapperij en slijterij “De laatste aanleg”. Vlak achter het café woonden boven een pakhuisje de broers Kleiweeg. Deze handelden in en slachtten nuchtere kalveren en af en toe clandestien varkens. Ook waren er het snoepwinkeltje van vrouw Burghart, een kruidenierswinkeltje en een sigarenzaak. Inmiddels is het afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Vlak na Siberië stond een groot fabrieksgebouw, oorspronkelijk opgetrokken voor Lambert Vermeerten, maar deze ging eind negentiende eeuw failliet. Later werd het pand overgenomen door de drijfriemenfabriek van Adams, die zijn bedrijf oorspronkelijk aan de Kantorengracht uitoefende. Juli 1941 werd de Kogelgieterij door Engelse vliegtuigen gebombardeerd, (kennelijk geen toeval: een paar dagen daarvoor hadden lange colonnes daar ladingen Duitse munitie gebracht die in de loodsen was opgeslagen). Daarbij kreeg ook de fabriek van Adams, waar voor de bezetter werd gewerkt, een beurt en vloog in brand.

Waar nu aan de smalle kant een rijtje nieuwbouw staat, met de achterdeuren naar de slootkant, en het vroegere belastingkantoor, stond vroeger de houtzagerij Van Vreeburg, die voor de Tweede Wereldoorlog is afgebrand. De kastanjeboom er tegenover aan de brede zijde bij de …school (toen voor het tuindershuis van Overvoorde) was voor de helft door de vlammen en de hitte verschrompeld, maar staat er nog steeds. Bij houtzagerij Vreeburg was er ook een trapjesbrug over de sloot. Deze is omstreeks 1930 verdwenen.


Begin Buitenwatersloot rond 1850

afb. 8

Verlenging Buitenwatersloot.
Oorspronkelijk liep de Buitenwatersloot tot waar nu de Provinciale weg de Buitenwatersloot overbrugt. Juist op de toenmalige grens van de gemeentes Delft en Schipluiden lagen aan de Hoornseweg de witte huizen (afb. 8 ). Hier woonden destijds o.a. de voorouders van de familie Overkamp (zie 149). Later vond verlenging plaats tot de Westlandseweg. Tot de verlenging en voor naamswijziging van Hoornseweg in Buitenwatersloot, werd beslist op 26 juni 1968 omdat de huisnummering problemen opleverde met het gelijknamige verlengde in Den Hoorn (gemeente Schipluiden).
Dit werd eerst in het Raadsbesluit d.d. 30 januari 1997 bevestigd. Per 1 januari 2004 werd de brede kant verlengd tot/met de vroegere stoomolieslagerij Mercurius (Nu Buitenwatersloot 411)
In de zeventiende en begin 18de eeuw is de bevolking van Delft sterk gegroeid, zodat binnen de stadsmuren bij de nieuwe woningen weinig ruimte was voor tuintjes. Rondom de Buitenwatersloot en in de Hof van Delft, ontstonden naast de “cooltuynen” waar naast kool in allerlei soorten ook andere groenten werden verbouwd ook siertuinen voor kapitaalkrachtige Delftenaren. Zie detail van kaart van Cruquius uit 1712. (afb. 9)
In 1672 was er onrust in het land en wilde men herstel van het stadhouderschap. Dat ging ook niet aan Delft voorbij. Op 30 juni verschenen er voor de Waterslootse Poort zo’n 800 Maaslandse boeren en vissers, die Delft binnentrokken, waarschijnlijk geholpen door Delftse burgers. Tezamen dwongen zij de magistraat tot de schriftelijke belofte de Prins tot stadhouder te kiezen en het Eeuwig Edict te annuleren. (afb. 10)

Buitenwaterslootgebied 1712 Maaslandse boeren 1672

afb. 9

afb. 10

Het water
Naast de benaming Buitenwatersloot komt men ook de benaming Kickert of Kickertsloot en De Gaegh tegen (afb. 11). Het Hoogheemraadschap van Delfland spreekt van de Gaag of Kickert. De Delftse commissie voor de straatnaamgeving vond het logisch om het water de naam van de straat te geven. Dat is in feite een waternaam, maar dit werd niet geaccepteerd, zodat het water nog steeds Kickert heet.

In de vijftiende eeuw werd Delflands boezem in twee delen met een verschillend peil verdeeld. Dit  maakte de afdamming van enkele vaarwegen nodig. De eerste was de dam bij Dijkshoorn (Den Hoorn tussen de Tanthofskade en de Dijkshoornseweg) en scheidde de Hoornse vaart of Kickert, waarvan het oostelijk deel Buitenwatersloot werd genoemd, van de Gaag, die in de richting van Schipluiden stroomde. De dam, waar de (markt)schepen naar en van Delft met windassen overheen werden getrokken en waar de stad tol hief, was een belemmering voor het doorgaande verkeer. De windassen waren door de West Ambachten betaald en het aardwerk kwam voor rekening van de Oost-Ambachten. In 1491 is deze dam op last van de hoogheemraadschappen en op verzoek van West-Ambachten verwijderd en vervangen door een brug, Kruisbrug genoemd. Bovendien werden enige molens gesloopt. Hierdoor kregen de Oost-Ambachters of Oostlanders last van het uit de West-Ambachten overlopend water en protesteerden daartegen. Toen dat niet hielp staken enigen van hen op een nacht met behulp van burgers uit Rotterdam en Schiedam ‘de brugge ofte verlaet’ in brand en legden terstond een nieuwe dam op de oude plaats om de waterstand in hun gebied te verzekeren. De schuiten moesten met de hand worden “overgetogen, sonder hulp van wyndassen ofte enige andere instrumenten.” Deze daad had uiteraard gevolgen. De zaak kwam voor het Hof van Holland en van daar in beroep bij de Grote Raad van Mechelen. De raddraaiers werden echter vrijgesproken. De dam bleef liggen.
Spaanse soldaten vernielden later de dam met overtoom, waarna deze in 1573 is hersteld. In 1602 werd de dam verwijderd en kwamen er twee verlaten en daartussen een kolk in de Buitenwatersloot. (Bron: “Het hoogheemraadschap van Delfland in de middeleeuwen 1289-1589, auteur C. Postma, uitg. Verloren, 1989, pag. 278-280, waaraan ook afb. 12 is ontleend).


Delft Gemeenteatlas 1868 Boezemscheiding

afb. 11

afb. 12

Ooit bezat Delft een echte spoorhaven bij de Bolk (zie laatste afb. bij het artikel Van poort tot spoor van Wim Weve, onder de knop Het spoor). Via een aftakking van het emplacement van de Parallelweg naar de Coenderstraat werden de goederenwagons afgestopt door een groot stootjuk. Het emplacement werd afgeschermd door een groot ijzeren hek langs de Coenderstraat waarlangs ook de WSM - stoomtram reed. Op de donderdagen tijdens de weekmarkten was het tevens een parkeerplaats voor de vele boerenwagens en tilbury's van de boeren die hun paarden stalden in de stalhouderij van de heren Vos van hotel de Bolk (zie pand 1). Het was ook een vaste losplaats van kolenwagens voor de brandstoffenhandel van Siem Oliemans. Ook de Zoutkeet (naast café de Tobbe) maakte gebruik van deze losplaats. Het zout was destijds verpakt in balen van 50 kilo. Met de handkar werd het zout dan weer bij de kruideniers, bakkers en slagers afgeleverd. Omdat de tuinders rondom Delft en in het Westland hun kassen nog met kolen verwarmden, werden er aan de spoorhaven wagons met kolen aangevoerd.
Via een stortgoot werden de kolen in schuiten gestort. De vervoerders huurden de schuiten bij de gebroeders Emeys aan het Malle Gat bij het Armentarium, waar in tot eind 2012 het Legermuseum was gevestigd. Het leeuwendeel van het kolentransport werd verzorgd door vader en zoon Immers, in de volksmond de Habbeldebabbels genoemd.

Schoftgebint 1929

afb. 13

Ter hoogte van nr 32 was een noodsluisje geconstrueerd (afb. 13). Het is nu nog te zien aan de uitstulpingen van de wallekant en de groeven die zich daar in het metselwerk bevinden, waarin destijds de balken konden worden neergelaten. Het diende als een watervloedkering. Deze deed in 1903 nog dienst bij de doorbraak in de Kethelpolder. Op een afbeelding uit 1929 is het schoftgebint te zien. Hiertussen werden de balken neergelaten. Aan de brede kant stond toen nog een urinoir.
H.M. Lups

Eventuele aanvullingen en correcties zijn welkom.
Volgens het telefoonboek van 1915 (denkelijk het eerste) hadden de volgende personen, woonachtig/gevestigd aan de Buitenwatersloot, toen telefoon:
Hotel "De Bolk", Stalhouderij, JR Vos, Buitenwatersloot 1 S.J. van Kampen Jr. B.A. v.d. Knaap, Vleeschhouwer Job Knoester C. Lensveld v.h. Diederik, Vleesh. en Spekslager Ned. Gist- en Spiritusfabriek (De Postduif) S. Oliemans v/h fa W.A. de Wilde, Steenk. handel K. Reedijk, fruit groenten en aardappelen M. Ruis, vrachtrijder L.A. Vreeburg Houtkooper J.C. van Woerden, banketbakker 1915 Wanneer men de huidige bewoning overziet, blijkt dat de Buitenwatersloot niet alleen in het verleden maar ook tegenwoordig heel wat bedrijven en bedrijfjes kent.


Bronnen:
de-wit.net
van Daalen, Delftse Poorthistorie. H.L. Houtzager, G.C. Klapwijk, H.W. van Leeuwen, M.A. Verschuyl en W.F. Weve, De Kaart Figuratief van Delft. Dr. J.P. Gumbert e.a., De Kartuizers en hun Delftse klooster, uitgave van het Genootschap Delfia Batavorum, 1975. Dr. P.C.J. van der Krogt, Straatnamen van Delft 2e druk, 2000.